Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
15 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 april 2014. De verdachte, geboren in 1968, was in voorlopige hechtenis genomen en had een gevangenisstraf van zeven jaren opgelegd gekregen. De advocaat van de verdachte, mr. J.T.C.M. Crepin, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar zes jaren en acht maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen, omdat de overige middelen niet tot cassatie konden leiden en geen nadere motivering vereisten.