ECLI:NL:HR:2015:3564

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
15/02618
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verzoek om contra-expertise in ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een kind, die in ondertoezichtstelling was geplaatst. De moeder verzocht om een contra-expertise, maar dit verzoek werd door de Raad voor de Kinderbescherming geweigerd. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder de beschikking van 5 september 2014, waarin de rechtsvragen omtrent ondertoezichtstelling en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming aan de orde kwamen.

De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder in het cassatierekest beoordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere beslissing van het gerechtshof, die de weigering van de contra-expertise bevestigde, in stand blijft.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de mogelijkheden voor ouders om tegen beslissingen van de Raad voor de Kinderbescherming op te komen, verduidelijkt. De Hoge Raad benadrukt dat niet elke klacht automatisch leidt tot cassatie, vooral niet als deze geen nieuwe rechtsvragen oproept. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

11 december 2015
Eerste Kamer
15/02618
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.

1.Het geding

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 13/06407 van de Hoge Raad van 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2632, NJ 2014/469;
b. de beschikking in de zaak 200.161.424 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2015.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het tweede geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de moeder heeft bij brief van 30 oktober 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 december 2015.