ECLI:NL:HR:2015:3561

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
15/04547
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in WSNP-zaak met toepassing van art. 80a RO

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekers tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de toepassing van artikel 80a lid 1 van de Wet op de Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). De verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 29 september 2015 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2015 en het arrest van het hof, dat aan de uitspraak is gehecht.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verzoekers geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de verzoekers klaarblijkelijk onvoldoende belang hebben bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, in overeenstemming met artikel 80a lid 1 RO, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt, vooral in het kader van de WSNP. De beslissing benadrukt dat een gebrek aan belang bij het cassatieberoep kan leiden tot niet-ontvankelijkheid, wat een belangrijke overweging is voor toekomstige verzoekers in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

11 december 2015
Eerste Kamer
15/04547
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoekster 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verzoeker 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekers]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaken C/10/474462/FT EA 15/1018 en C/10/474461/FT EA 15/1017 van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2015;
b. het arrest in de zaak 200.173.852/01 van het gerechtshof Den Haag van 29 september 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [verzoekers] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [verzoekers] heeft bij brief van 10 november 2015 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal 3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 december 2015.