In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende tegen de uitspraak van het hof van 16 december 2014, nummer 13/01254. Dit hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die betrekking had op een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De belanghebbende heeft een middel voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 11 december 2015 en is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.