Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
8 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een strafzaak waarin de betrokkene was veroordeeld voor witwassen. Het Hof had geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen ter hoogte van een bedrag van € 29.274,99, gebaseerd op een vergelijking van contante ontvangsten en uitgaven over een bepaalde periode. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de betrokkene daadwerkelijk dit voordeel had verkregen uit het bewezenverklaarde witwassen. De Hoge Raad merkte op dat de opvatting van het Hof dat contante stortingen op de bankrekeningen van de betrokkene reeds als wederrechtelijk verkregen voordeel konden worden aangemerkt, onjuist was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingsprocedures.