In deze zaak gaat het om een onteigeningsgeschil tussen de Provincie Zuid-Holland en mr. J.A. Visser q.q. De Provincie heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarin het hof is afgeweken van het advies van de door de rechtbank benoemde deskundigen bij de bepaling van de hoogte van de schadeloosstelling. De Hoge Raad oordeelt dat artikel 54t van de Onteigeningswet ook van toepassing is in het geding na cassatie en verwijzing. Dit houdt in dat de deskundigen opgeroepen dienen te worden om bij de pleitzitting aanwezig te zijn, tenzij de verwijzingsrechter voldoende voorgelicht is door het reeds uitgebrachte advies en geen verzoek van partijen om de deskundigen op te roepen heeft ontvangen. In deze zaak hebben beide partijen na verwijzing een memorie genomen en de zaak door hun raadslieden laten bepleiten, maar het hof heeft geen deskundigen opgeroepen. De Hoge Raad concludeert dat het hof de vrijheid had om de zaak af te doen op basis van het schriftelijk advies van de deskundigen zonder hen ter zitting te horen. De klachten van de Provincie worden verworpen, en de Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de Provincie in de kosten van het geding in cassatie.