ECLI:NL:HR:2015:3412

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
15/03344
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van 12 juni 2015, waarin de Inspecteur in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. Belanghebbende had een boeteschikking en een beschikking inzake heffingsrente ontvangen, waartegen hij in cassatie ging.

De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 28 augustus 2015 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet was voldaan en belanghebbende niet tijdig had gereageerd op de verzoeken van de griffier, werd het beroep in cassatie als niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had niet aangetoond dat hij voldeed aan de criteria voor betalingsonmacht, zoals eerder vastgesteld in een arrest van de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, en concludeerde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk was. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

27 november 2015
Nr. 15/03344
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 12 juni 2015, nr. 14/00788, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 13/7179) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boeteschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 28 augustus 2015, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan. Belanghebbende heeft niet voor het einde van de gestelde betalingstermijn aan de griffier kenbaar gemaakt dat hij voldoet aan het criterium voor betalingsonmacht weergegeven in onderdeel 2.3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, nr. 14/05176, ECLI:NL:HR:2015:354, BNB 2015/197.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 2 oktober 2015, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Op deze brief heeft belanghebbende niet gereageerd. Voorts vormt hetgeen belanghebbende aanvoert in zijn brief van 28 september 2015, waarbij hij – na afloop van de door de griffier voor de betaling van griffierecht gestelde termijn – heeft verzocht om uitstel van betaling, geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015.