In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2015 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet voor het jaar 2009. De belanghebbende had in hoger beroep een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, maar heeft niet voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 28 augustus 2015 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan en de belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd op de verzoeken van de griffier, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. De belanghebbende heeft geen bewijs geleverd dat hij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht, zoals eerder vastgesteld in een arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft ook geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en twee raadsheren.