In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het beroep betreft een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet voor het jaar 2010. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld, waarbij het griffierecht niet tijdig was voldaan. De griffier had belanghebbende op 28 augustus 2015 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Belanghebbende heeft echter niet binnen deze termijn gereageerd of kenbaar gemaakt dat hij aan het criterium voor betalingsonmacht voldeed. Op een tweede brief van de griffier, gedateerd 2 oktober 2015, heeft belanghebbende ook niet gereageerd. De Hoge Raad concludeert dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door vice-president J.A.C.A. Overgaauw en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 27 november 2015.