Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 5 februari 2015, nr. 14/00400, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die betrekking heeft op de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2008. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die eerder in deze kwestie was gewezen, werd op 23 mei 2014 door de Hoge Raad vernietigd. De Hoge Raad verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
Belanghebbende, [X] B.V., heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 5 februari 2015, nr. 14/00400. In het cassatieberoep heeft belanghebbende twee middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 27 november 2015.