ECLI:NL:HR:2015:3370

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
15/02072
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenvergoeding bij WOZ-taxaties en de toepassing van richtlijnen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de proceskostenvergoeding bij een WOZ-taxatie. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 april 2015, waarin het Hof de heffingsambtenaar had veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof had het gewicht van de zaak vastgesteld op 0,5, wat betekent dat het als een lichte zaak werd aangemerkt. De belanghebbende was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat het Hof niet zonder nadere motivering het gewicht van de zaak als licht had mogen aanmerken.

De Hoge Raad overwoog dat de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties niet als algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt, maar dat deze richtlijn wel bindend is voor de rechter op basis van de beginselen van behoorlijke rechtspleging. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de richtlijn niet had geschonden en dat de beoordeling van het gewicht van de zaak door het Hof niet onbegrijpelijk was. De klacht van de belanghebbende faalde, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop proceskosten in WOZ-zaken worden beoordeeld en benadrukt de rol van richtlijnen in de rechtspraak. De Hoge Raad bevestigde dat de beoordelende instantie zelfstandig moet bepalen in welke gewichtscategorie een zaak valt, en dat deze beoordeling in cassatie slechts beperkt toetsbaar is. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor toekomstige zaken waarin de proceskostenvergoeding aan de orde is.

Uitspraak

27 november 2015
nr. 15/02072
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 3 april 2015, nr. BK‑14/00835, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 13/7075) betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de klacht

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
In geschil was of de heffingsambtenaar de waarde van de woning van belanghebbende, een onroerende zaak als bedoeld in de Wet WOZ, op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
2.2.1.
Het Hof heeft belanghebbende op dit punt in het gelijk gesteld. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Bij de berekening van de proceskostenvergoeding heeft het Hof het gewicht van de zaak gesteld op 0,5 (licht) als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor een hogere vergoeding achtte het Hof geen termen aanwezig.
2.2.2.
De tegen dit oordeel gerichte klacht houdt in dat het Hof niet zonder nadere motivering het gewicht van de zaak als licht had mogen aanmerken. De klacht verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nr. 11/02035, ECLI:NL:HR:2012:BX0904, BNB 2012/256, en de in Stcrt. 2012, 26039 gepubliceerde “Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak
(hierna: de richtlijn). Uit die richtlijn volgt dat het gewicht van een zaak ‘gemiddeld’ is, als de zaak materieel is behandeld, aldus de klacht.
2.3.1.
Bij de beoordeling van de klacht dient het volgende te worden vooropgesteld. De richtlijn kan niet gelden als algemeen verbindend voorschrift omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid is gegeven, maar zij bindt wel de rechter op grond van algemene beginselen van behoorlijke rechtspleging, en leent zich naar haar aard en strekking ertoe jegens de daarbij betrokkenen als rechtsregel te worden toegepast. De richtlijn is derhalve aan te merken als ‘recht’ in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie (vgl. HR 28 juni 1996, nr. 16012, ECLI:NL:HR:1996:ZC2117, NJ 1997, 495). De Hoge Raad kan daarom beoordelen of het Hof de richtlijn heeft geschonden.
2.3.2.
Van een schending van de richtlijn is in het onderhavige geval geen sprake. De richtlijn heeft betrekking op de vergoeding van de kosten van een taxatieverslag in procedures over waardebeschikkingen op grond van de Wet WOZ. Voor het geval in dergelijke procedures uitsluitend nog de proceskosten in geschil zijn, bepaalt de richtlijn dat als wegingsfactor 0,5 kan worden aangehouden. Dit sluit niet uit dat ook in andere zaken de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 0,5 (licht) wordt vastgesteld.
2.3.3.
Voor zover de klacht inhoudt dat het Hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, geldt het volgende. In het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, nr. 10/04238, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, BNB 2011/265, is geoordeeld dat de beoordelende instantie zelfstandig – op grond van een eigen waardering – dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. De bepaling van het gewicht van de zaak door die beoordelende instantie is, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie slechts beperkt toetsbaar. In het onderhavige geval is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk
.Het behoefde ook geen nadere motivering.
2.4. Gelet op het overwogene in de onderdelen 2.3.2 en 2.3.3 faalt de klacht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015.