Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
24 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, waarin het klaagschrift van de klaagster, die eigenaar is van een coffeeshop, gegrond werd verklaard. De Rechtbank had geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later aan de klaagster een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zou opleggen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2010:BL2823) en oordeelt dat het oordeel van de Rechtbank niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Overijssel voor een nieuwe behandeling.
De klaagster, geboren in 1967, heeft sinds ongeveer vijfentwintig jaar de coffeeshop '[A]' in [plaats]. In een eerder vonnis van de Rechtbank was vastgesteld dat de coffeeshop gedoogd werd op basis van de AHOJG-criteria, maar dat er meer dan de toegestane handelsvoorraad aanwezig was. De Rechtbank had in dat vonnis geoordeeld dat de vervolging van de klaagster een trendbreuk vormde in het gedoogbeleid. De Hoge Raad concludeert dat de motivering van de Rechtbank onvoldoende is om te stellen dat het onwaarschijnlijk is dat de strafrechter een geldbedrag zal opleggen.
De Hoge Raad benadrukt dat bij de beoordeling van een klaagschrift als bedoeld in art. 94a Sv, de rechter moet onderzoeken of er sprake is van een veroordeling voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of het onwaarschijnlijk is dat de strafrechter een verplichting tot betaling zal opleggen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en beveelt een nieuwe behandeling van de zaak.