ECLI:NL:HR:2015:3367

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
14/05841
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake beslag ex art. 94a Sv met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, waarin het klaagschrift van de klaagster, die eigenaar is van een coffeeshop, gegrond werd verklaard. De Rechtbank had geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later aan de klaagster een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zou opleggen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2010:BL2823) en oordeelt dat het oordeel van de Rechtbank niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Overijssel voor een nieuwe behandeling.

De klaagster, geboren in 1967, heeft sinds ongeveer vijfentwintig jaar de coffeeshop '[A]' in [plaats]. In een eerder vonnis van de Rechtbank was vastgesteld dat de coffeeshop gedoogd werd op basis van de AHOJG-criteria, maar dat er meer dan de toegestane handelsvoorraad aanwezig was. De Rechtbank had in dat vonnis geoordeeld dat de vervolging van de klaagster een trendbreuk vormde in het gedoogbeleid. De Hoge Raad concludeert dat de motivering van de Rechtbank onvoldoende is om te stellen dat het onwaarschijnlijk is dat de strafrechter een geldbedrag zal opleggen.

De Hoge Raad benadrukt dat bij de beoordeling van een klaagschrift als bedoeld in art. 94a Sv, de rechter moet onderzoeken of er sprake is van een veroordeling voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of het onwaarschijnlijk is dat de strafrechter een verplichting tot betaling zal opleggen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en beveelt een nieuwe behandeling van de zaak.

Uitspraak

24 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/05841 B
KD/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 5 november 2014, nummer RK 14/55, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman van de klaagster, mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de gegrondverklaring van het beklag, onder meer op de grond dat het oordeel van de Rechtbank dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klaagster de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.
De Rechtbank heeft het namens de klaagster ingediende klaagschrift, strekkende tot opheffing van de op de voet van art. 94a Sv gelegde conservatoire beslagen gegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De beoordeling
De rechtbank stelt vast dat er ten tijde van zijn beslissing sprake is van een (niet onherroepelijke) veroordeling van klaagster wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
Klaagster is sinds ongeveer vijfentwintig jaar eigenaresse en uitbater van coffeeshop '[A]' te [plaats]. In het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, gewezen op 25 februari 2014, heeft de rechtbank overwogen dat coffeeshop '[A]' te [plaats] (hierna: de coffeeshop) bewust en expliciet is gedoogd op grond van de zogenaamde AHOJG-criteria uit de Aanwijzing Opiumwet (Stcrt. 2000, nr. 250 en 2010, nr. 20611).
In voormelde aanwijzing is onder het kopje 'Strakker gedoogbeleid' weergegeven dat de maximale handelsvoorraad van gedoogde coffeeshops de 500 gram niet te boven mag gaan. In voormeld strafvonnis heeft de rechtbank bewezenverklaard dat klaagster meer dan de hiervoor genoemde handelsvoorraad - middels stashes - aanwezig heeft gehad in de coffeeshop. Tegelijkertijd heeft de rechtbank overwogen dat de vervolging in deze concrete zaak een trendbreuk vormt op het sinds jaar en dag gevolgde gedoogbeleid, waarbij geen acht werd geslagen op de bevoorrading aan de achterdeur of de aanwezigheid van voorraden buiten de coffeeshop.
Op basis van de overwegingen uit het hiervoor genoemde strafvonnis heeft de rechtbank geconcludeerd dat klaagster er in het verleden steeds zorg voor heeft gedragen dat haar coffeeshop paste in het lokale gedoogbeleid en dat zij aan de eisen van alle lokaal opererende instanties voldeed. Tevens heeft de rechtbank in voormeld strafvonnis geoordeeld dat klaagster inzicht in haar financiële administratie heeft gegeven en dat op basis van het strafrechtelijk onderzoek geen - niet te verwachten - geldstromen zijn aangetroffen anders dan door klaagster zelf reeds aangegeven. Klaagster is bij voormeld strafvonnis vrijgesproken ter zake van witwassen.
Ter zitting in raadkamer is onweersproken naar voren gebracht dat de belastingdienst de boekhouding van de coffeeshop heeft bijgehouden en steeds goed heeft bevonden. Van illegale geldstromen is niets gebleken. De hoge omzetten van de coffeeshop waren aldus bij de overheid bekend en over de omzet is telkens belasting betaald.
Gelet hierop en op de omstandigheid dat klaagster bij voormeld strafvonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank ter zake van de bewezenverklaarde feiten schuldig is verklaard, terwijl om bovengenoemde redenen geen straf of maatregel is opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat het thans hoogst onwaarschijnlijk is te achten dat de strafrechter, later oordelend, aan klaagster een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Het klaagschrift wordt gegrond verklaard."
2.3.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654.)
2.4.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat zich hier het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klaagster de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Dit oordeel is op gronden als vermeld in de conclusie van Advocaat-Generaal niet zonder meer begrijpelijk.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 november 2015.