In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [Z], tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 april 2015. De Centrale Raad had eerder een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank behandeld, waarin het verzoek van belanghebbende om toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW) werd afgewezen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend. De griffier van de Centrale Raad had op 21 mei 2015 een afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden, en de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 2 juli 2015. Het beroepschrift is echter pas op 14 juli 2015 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 16 juli 2015 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op de overschrijding van de beroepstermijn, maar belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren C. Schaap, Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, met F. Treuren als waarnemend griffier.