ECLI:NL:CRVB:2015:1581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
13-4191 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toelating tot vrijwillige verzekering AOW en ANW na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1963 en woonachtig in Marokko, had verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene Nabestaandenwet (ANW). Dit verzoek werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op basis van het feit dat de aanmelding niet binnen de voorgeschreven termijn had plaatsgevonden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat de appellant in Nederland heeft gewerkt en een WAO-uitkering heeft ontvangen, maar dat hij niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering. De appellant had zich pas twee jaar na de toekenning van de WAO-uitkering tot de Svb gewend, wat volgens de Raad niet binnen een redelijke termijn is. De Raad bevestigt de conclusie van de rechtbank dat de Svb terecht heeft geweigerd de appellant toe te laten tot de vrijwillige verzekering, omdat hij in de periode van een jaar voorafgaand aan de aanvraag niet verplicht verzekerd was voor de AOW en ANW.

De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding kunnen verontschuldigen. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/4191 AOW
Datum uitspraak: 24 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 juni 2013, 13/427 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2015. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1963 en woont in Marokko. Appellant heeft tot 1995 in Nederland werkzaamheden verricht. In 2009 is aan appellant met ingang van 28 februari 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. De uitkering over de met terugwerkende kracht toegekende periode is in juni 2009 uitbetaald. Bij brief van 27 februari 2012 heeft appellant de Svb verzocht om een aanvraagformulier voor toelating tot de vrijwillige verzekering. Met indiening van het aanvraagformulier op 25 maart 2012 heeft appellant de Svb verzocht hem toe te laten tot de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) en Algemene nabestaandenwet (ANW). Bij besluit van 19 september 2012 is het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering afgewezen.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 18 december 2012 ongegrond verklaard. Daarin is geconcludeerd dat appellant terecht niet tot de vrijwillige verzekering is toegelaten omdat de aanmelding niet binnen de voorgeschreven termijn heeft plaatsgevonden en er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de termijnoverschrijding moet worden gepardonneerd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 18 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de conclusie en overwegingen van het bestreden besluit overgenomen. De omstandigheid dat de WAO-uitkering met terugwerkende kracht is toegekend is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat appellant de termijnoverschrijding niet zou kunnen worden verweten, omdat appellant zich niet binnen een redelijk te achten termijn bij de Svb heeft aangemeld.
3. Appellant heeft gesteld dat zijn verzoek om toelating ten onrechte is afgewezen. Appellant heeft in Nederland gewerkt en is daar arbeidsongeschikt geworden. Hij is bereid de premie voor de vrijwillige verzekering te voldoen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de vraag of de Svb terecht heeft geweigerd appellant alsnog toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW.
4.2.
De conclusie van de rechtbank dat appellant terecht niet tot de vrijwillige verzekering is toegelaten is juist. Appellant voldoet niet aan de dwingendrechtelijke bepalingen voor toelating tot de vrijwillige verzekering, omdat hij in de periode van een jaar voorafgaand aan de aanvraag niet verplicht verzekerd was voor de AOW en de ANW. Het feit dat inmiddels aan appellant met terugwerkende kracht een WAO-uitkering was toegekend, kon er in elk geval vanaf 1 januari 2000 niet toe leiden dat hij (weer) verplicht verzekerd werd voor de volksverzekeringen, omdat met ingang van die datum artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1999, 746, hierna: Besluit 746) was vervallen. Op grond van dit artikel waren buiten het Rijk wonende personen die een WAO-uitkering ontvingen, voor 1 januari 2000 onder bepaalde omstandigheden verplicht verzekerd ingevolge de AOW en de ANW. De Svb heeft dus terecht besloten dat het verzoek van betrokkene niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering.
4.3.
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de overschrijding van de aanmeldingstermijn betrokkene niet tegengeworpen zou mogen worden, wordt als volgt overwogen. Om in een geval als dat van appellant, die ruim voor 2000 naar Marokko is teruggekeerd en aan wie met terugwerkende kracht een WAO-uitkering met een ingangsdatum voor 2000 is toegekend, tot de vrijwillige verzekering toegelaten te kunnen worden, is noodzakelijk dat hij binnen een redelijke termijn nadat hem duidelijk is geworden dat hij niet meer verplicht verzekerd was voor de AOW en ANW, een aanvraag voor de vrijwillige verzekering doet (ECLI:NL:CRVB:2012:BX3695). Uit 1.1 volgt dat appellant zich eerst ruim twee jaar na toekenning van de WAO-uitkering tot de Svb heeft gewend met een verzoek te worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat dit geen redelijk te achten termijn is.
4.4.
Uit de overwegingen onder 4.1. tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2015.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) S. Aaliouli

NK