Uitspraak
gevestigd te Hoofddorp,
voorheen handelend onder de naam
[A],
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
13 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen AHP Manufacturing B.V. (hierna: Wyeth) en E D & F Man Nederland B.V. (hierna: [A]). Wyeth heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 15 juli 2014 was gewezen. Het hof had in zijn arrest de vorderingen van Wyeth gedeeltelijk afgewezen, wat leidde tot de vraag of het beslag dat door Wyeth was gelegd, onrechtmatig was. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de maatstaf voor onrechtmatige beslaglegging vastgesteld, vooral in het licht van de gedeeltelijke toewijsbaarheid van de hoofdvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van Wyeth niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hierdoor werd het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep van [A] niet aan de orde gesteld. De Hoge Raad heeft het principale beroep van Wyeth verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 6.467,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig worden voldaan.