Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 17 oktober 2014 werd gewezen in de strafzaak met nummer 21/003450-14. De verdachte, geboren in 1961, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. G. Spong, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet kunnen leiden tot een andere uitkomst in de zaak.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit houdt in dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde middelen niet voldoende zijn om de eerdere uitspraak van het Gerechtshof te herzien.
Op 10 november 2015 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier S.C. Rusche aanwezig was. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerechtshof en sluit daarmee de mogelijkheid van verdere rechtsgang in deze zaak af.