ECLI:NL:HR:2015:3252

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
14/05339
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek in verband met treinproblemen en de beoordeling van aanwezigheidsrecht

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek tot aanhouding van de behandeling van een strafzaak, ingediend door de betrokkene die niet ter terechtzitting kon verschijnen vanwege treinproblemen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:1999:ZD1314) en oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek tot aanhouding is afgewezen. De betrokkene had zijn aanwezigheidsrecht prijsgegeven door zelf te kiezen om uit de trein te stappen en huiswaarts te gaan. Het Hof heeft echter niet de vereiste afweging van belangen gemaakt, waaronder het belang van de betrokkene bij het uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht en het belang van een spoedige berechting. De Hoge Raad concludeert dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding ontoereikend is gemotiveerd. Daarom vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Uitspraak

10 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/05339 P
DAZ/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 februari 2014, nummer 20/001119-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. C.E.L. Arets, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof
's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep vermeldt dat de betrokkene aldaar niet is verschenen en houdt voorts het volgende in:
"De raadsman deelt het volgende mede.
Mijn cliënt is niet ter terechtzitting verschenen omdat hij in verband met treinproblemen huiswaarts is gekeerd. Ik ben zelf met een vertraging van een uur in 's-Hertogenbosch aangekomen. Mijn cliënt en ik hebben niet samen gereisd maar wij zaten wel in dezelfde trein. Mijn cliënt heeft helaas op enig moment de keuze gemaakt om terug te gaan. Ik wil het hof verzoeken om de behandeling van de zaak aan te houden. Mijn cliënt wil gebruikmaken van zijn aanwezigheidsrecht. Het klopt dat het een foute keuze is geweest van mijn cliënt om uit de trein te stappen. Mijn cliënt reist echter niet vaak met de trein en hij is de Nederlandse taal niet goed machtig.
(...)
De raadsman reageert als volgt.
Het klopt dat cliënt zelf deze keuze heeft gemaakt. De vraag is echter of dit hem verweten kan worden. Waarschijnlijk is cliënt in paniek uit de trein gestapt. Hij is de taal niet goed machtig. Ik persisteer bij mijn verzoek om aanhouding.
(...)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof wijst het verzoek om aanhouding af. De veroordeelde heeft zelf de keuze gemaakt om uit de trein te stappen en huiswaarts te gaan, daarmee heeft hij zijn aanwezigheidsrecht prijsgegeven."
2.3.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de betrokkene bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de betrokkene maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.4.
Uit 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat het Hof deze afweging van belangen heeft gemaakt, terwijl het ook niet voldoende gemotiveerd is ingegaan op hetgeen aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd. Daarom is de afwijzing door het Hof van het verzoek ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 november 2015.