ECLI:NL:HR:2005:AS7542

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01727/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep en schending van het recht op verdediging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Hof had geoordeeld dat hij afstand had gedaan van zijn recht om hoger beroep in te stellen. De verdachte, geboren op Curaçao in 1974, had echter gesteld dat hij geen afstand had gedaan van dit recht. De advocaat-generaal had geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zou vernietigen en de zaak zou terugwijzen naar het Gerechtshof, zodat opnieuw kon worden beslist over de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt toe te lichten tijdens de zitting in hoger beroep. Dit was in strijd met artikel 283, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat de verdachte recht heeft om zijn standpunt te verdedigen. Het Hof had de verdachte niet de kans gegeven om te reageren op de stelling dat hij afstand had gedaan van zijn recht, wat leidde tot de conclusie dat het onderzoek nietig was. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het recht op verdediging en de noodzaak voor de rechter om de verdachte de gelegenheid te geven zijn standpunt toe te lichten, vooral in zaken waar de ontvankelijkheid in het geding is. De Hoge Raad bevestigde dat het niet naleven van deze procedurele waarborgen kan leiden tot nietigheid van het onderzoek en de uitspraak.

Uitspraak

5 april 2005
Strafkamer
nr. 01727/04
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 mei 2004, nummer 22/005265-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 14 november 2003, waarbij de verdachte vrijgesproken is van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hij voorts ter zake van "mishandeling terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" is veroordeeld tot een geldboete van € 150,-, subsidiair drie dagen hechtenis, waarvan € 75,-, subsidiair één dag hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat wederom zal worden beslist omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep en, zo nodig, de zaak op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep nu het Hof de verdachte niet in de gelegenheid heeft gesteld omtrent die ontvankelijkheid het woord te voeren en/of als laatste het woord te voeren.
3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar is verschenen en houdt verder, voorzover hier van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat op de aantekening van het mondeling vonnis van 14 november 2003 staat vermeld, dat de verdachte evenals de officier van justitie afstand heeft gedaan van zijn bevoegdheid om dat rechtsmiddel aan te wenden. De advocaat-generaal verzoekt het hof de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep te verklaren.
De raadsman van de verdachte deelt mede dat de verdachte zijns inziens wel ontvankelijk is in zijn hoger beroep nu de verdachte stelt geen afstand te hebben gedaan.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede, dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het hof - na kort onderling beraad - terstond uitspraak."
3.2.2. In het bestreden arrest heeft het Hof overwogen:
"Blijkens de aantekening van het mondeling vonnis van 14 november 2003 heeft de verdachte afstand gedaan van de bevoegdheid om dat rechtsmiddel aan te wenden. Feiten of omstandigheden, die het hof aanleiding zouden moeten geven om te onderzoeken of die afstand rechtsgeldig is geschied, zijn door de raadsman van de verdachte niet gesteld en ook overigens niet aannemelijk geworden."
3.3. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep volgt
(i) dat het Hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte aan de orde heeft gesteld in verband met de vermelding, gesteld op de aantekening van het mondeling vonnis, dat de verdachte afstand heeft gedaan van dat rechtsmiddel,
(ii) dat de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep, en
(iii) dat de raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte zich op het standpunt stelt dat hij geen afstand heeft gedaan.
Het proces-verbaal houdt niet in dat de ter terechtzitting aanwezige verdachte op enig moment voor de sluiting van het onderzoek in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt toe te lichten, zodat moet worden aangenomen dat dit niet is geschied. Zulks is in strijd met art. 283, zesde lid, Sv, welke bepaling in een geval als het onderhavige - waarbij de vraag aan de orde is of de rechter in hoger beroep kan toekomen aan een beoordeling van de zaak zelf - van overeenkomstige toepassing is. Dat verzuim brengt nietigheid van het onderzoek en van het naar aanleiding daarvan gewezen arrest mee.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 april 2005.