In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtsgeldigheid van een aanslag BIZ-bijdrage die was opgelegd aan een gebruiker van een winkelpand in Den Haag. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 9 april 2014 had geoordeeld over de aan hem opgelegde aanslag voor het jaar 2012. De aanslag was gebaseerd op de 'Verordening BI-zone Zeeheldenkwartier 2012', die door de gemeenteraad van Den Haag was vastgesteld. De belanghebbende betwistte de rechtsgeldigheid van de aanslag, omdat de vereniging die de BIZ-bijdrage moest innen, ten tijde van de sluiting van de uitvoeringsovereenkomst nog niet was opgericht.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanslag rechtsgeldig was opgelegd, omdat de vereniging op het moment van de aanslag wel degelijk was opgericht, en dat de verordening verbindend was op het tijdstip van de aanslag. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de vereniging rechtshandelingen kan bekrachtigen die voorafgaand aan haar oprichting zijn verricht. De Hoge Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de gang van zaken had geleid tot benadeling van de belanghebbende of andere bijdrageplichtigen. De overige middelen van de belanghebbende konden evenmin tot cassatie leiden, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsgeldigheid van aanslagen die zijn gebaseerd op verordeningen die zijn vastgesteld door gemeenten, en biedt duidelijkheid over de mogelijkheid van bekrachtiging van rechtshandelingen door verenigingen na hun oprichting.