Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gedateerd 27 maart 2014. De verdachte, geboren in 1961, heeft geen middelen van cassatie ingediend, wat een vereiste is volgens de wet. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, waardoor niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep. De Hoge Raad heeft op 3 november 2015 arrest gewezen en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.