Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
27 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 17 juni 2014 werd uitgesproken in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1963. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. In de schriftelijke indiening is een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht en daar deel van uitmaakt. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 27 oktober 2015 het beroep verworpen, waarmee het arrest van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de criteria die de Hoge Raad hanteert bij de beoordeling van cassatieberoepen, en bevestigt dat niet elk middel tot cassatie leidt, vooral wanneer de rechtsvragen niet van wezenlijk belang zijn voor de rechtsontwikkeling.