Uitspraak
hij, op of omstreeks 5 mei 2009, te Hoorn, althans in het arrondissement Haarlem-Alkmaar, in de uitoefening van zijn, verdachtes, beroep als gynaecoloog, belast met de (eindverantwoordelijkheid voor de) medische behandeling en/of de medische verzorging rond de bevalling van [moeder], (hierna te noemen patiënte) en haar (ongeboren) dochter [dochter] (hierna te noemen [dochter]), geboren 5 mei 2009 in het [ziekenhuis],
roekeloosen
grovelijkonvoorzichtig/onachtzaam/nalatig handelen.
aanmerkelijkonvoorzichtig/onachtzaam/nalatig handelen.
Samenloop met de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (verder: CTC).
Inspectie voor de
gezondheids
zorg) geformuleerde klachten en de bij het CTC voorhanden informatie. Het hof beoordeelt zelfstandig de door het openbaar ministerie tenlastegelegde feiten, die niet gelijkluidend zijn aan de klachten. Het hof heeft bovendien de beschikking over een groot aantal rapporten en verhoren van deskundigen, die antwoord geven op specifiek aan hen, in het kader van de tenlastegelegde feiten, gestelde vragen.
Bovendien heeft, zoals hierna nog besproken zal worden, het CTC zich maar zeer beperkt uitgelaten over de eindverantwoordelijkheid van [verdachte], de door hem tot 17.00 uur gevoerde regie en het ‘informed consent’.
2.Woordenwisseling tussen [verdachte] en [verloskundige 2].
3.De Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet Big).
Het hof volgt de verdediging hierin niet.
Onjuist is naar het oordeel van het hof de stelling van de verdediging dat de gynaecoloog geen opdracht zou kunnen geven tot andere handelingen dan die welke op grond van de Wet BIG aan de gynaecoloog zijn voorbehouden en waartoe de verloskundige niet zelfstandig bevoegd is. Deze stelling vindt geen steun in het recht. De gynaecoloog ([verdachte]) is, in de meest ruime zin, opdrachtgever van de onder zijn verantwoordelijkheid werkende verloskundige ([verloskundige 2]).
Regierol en eindverantwoordelijkheid [verdachte], gevoerde beleid en informed consent.
Hieruit is één beeld naar voren gekomen, namelijk dat niet (precies) duidelijk is wat met deze afspraak werd bedoeld. Het had op de weg van [verdachte] gelegen om bij [moeder] en haar echtgenoot te informeren wat volgens hen de betekenis van deze afspraak was. Hij heeft dat nagelaten. Daarbij komt dat die afspraak met [gynaecoloog 1] was gemaakt voor een andere situatie dan de onderhavige, namelijk voor het geval de bevalling niet spontaan zou zijn ingezet. Er was dus op 5 mei 2009 toen [verdachte] om 09.00 uur met zijn dienst begon, sprake van een nieuwe of andere situatie, zoals ook de deskundige Prof. Dr. [deskundige] ter terechtzitting van 27 januari 2014 (pag. 20) heeft verklaard, waarin geen ‘informed consent’ bestond.
[verdachte] zelf heeft verklaard dat een proefbaring (feiten onder 2) betekent ‘(natuurlijk) bevallen mits vlot, vlotte ontsluiting bij goede weeën’, richtlijn zou zijn 1 cm per uur en ‘daar moet je niet te veel achteraan hobbelen’ (noot 2, p. 310), waarbij hij uitgaat van een beginpunt van de beoordeling van het tijdsverloop van 14.40 uur als de oxytocine zijn werk begint te doen. Zelfs wanneer het hof [verdachte] hierin zou volgen, dan was een ontsluiting van 1 cm (zoals hierboven vermeld: als daarvan al uitgegaan kon worden) in twee uur tijd dus te traag. Desondanks heeft [verdachte] besloten om om 17.10 uur naar huis te gaan, wederom zonder zijn beleid te bespreken met [moeder] en zonder aan het verpleegkundig en verloskundig personeel, onder wie [verloskundige 2] duidelijke instructies te geven. Deze instructies waren naar het oordeel van het hof des te meer nodig na de woordenwisseling met [verloskundige 2]. Zij had tegenover hem immers haar twijfels geuit en te kennen gegeven dat zij bezorgd was over het gevoerde beleid (over de combinatie van een littekenuterus, epiduraal en bijstimuleren) en zij had gevraagd hoe lang [verdachte] zo nog wilde doorgaan, hoe lang dit nog verantwoord was, waarop [verdachte] een opmerking tegen haar heeft gemaakt in de trant van ‘Als je er zo over denkt, moet je je afvragen of je wel geschikt bent om voor deze categorie patiënten te zorgen’ (feiten onder 9).
heeft deze zorg van [verloskundige 2] niet op een behoorlijke manier met haar besproken, haar niet gevraagd naar de onderbouwing van haar – ook volgens [verdachte] deskundige – mening hierover. Naar de kennelijke mening van [verloskundige 2] had er niet langer afgewacht mogen worden hoe de bevalling op natuurlijke wijze zou verlopen en het lag op de weg van [verdachte] om met haar te bespreken waarom hij desondanks voor een ander beleid koos, zulks – het zij herhaald – na hiervoor een ‘informed consent’ van [moeder] te hebben verkregen. Dit alles heeft hij nagelaten.
Hij heeft [moeder] en haar echtgenoot volkomen in het ongewisse gelaten toen hij van 17.10 uur tot 20.10 uur thuis was en geen enkel contact met [verloskundige 2] of andere zorgverlener in het ziekenhuis onderhield, ook niet nadat hij om 19.17 uur thuis kennis had genomen van het EPD (zonder CTG uitslagen) van [moeder], waarin de laatst ingevoerde informatie betreffende de toestand van [moeder] en [dochter] meer dan een uur oud was.
Hierbij komt nog dat niet is gebleken - waar verschillende deskundigen ten onrechte wel van uitgaan - dat [moeder] zeer graag een natuurlijke bevalling wilde. Zij wilde - het zij herhaald - ‘een proefbaring en drie uur proberen en anders een sectio’ (feiten onder 2 en 3). Wat hier precies onder begrepen moest worden had [verdachte] bij [moeder] en haar echtgenoot dienen na te vragen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Het CTC heeft evenwel in een eerdere principiële uitspraak de volgende overwegingen gewijd aan de regierol van de hoofdbehandelaar voor zover in deze zaak van belang [11] :
Getoetst aan deze criteria heeft [verdachte] als hoofdbehandelaar, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, volstrekt onvoldoende de regie gehad vanaf het moment dat zijn dienst om 09.00 uur begon tot het moment dat hij om 20.10 uur werd gewaarschuwd dat het CTG ernstige afwijkingen vertoonde.
heeft niet betwist dat hij als hoofdbehandelaar dient te worden aangemerkt. Het hof beschouwt [verdachte] daarmee tevens op grond van het voorgaande als eindverantwoordelijke, zoals onder meer ook het CTC doet (overweging 4.4 CTC).
5.Hoog risicopatiënte
Het hof verwerpt deze stelling en verwijst daarvoor onder meer naar het rapport IGZ p. 18 en naar het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2014, waar prof. Dr. [deskundige] op de vraag: ‘was deze patiënte een hoog-risico patiënte’ antwoordt: ‘ja, dat lijdt geen twijfel’.
6.Protocollen, gedragsregels, werkafspraken en domeinstrijd.
Al hetgeen hierover door de verdediging naar voren is gebracht en overigens uit het dossier is gebleken doet evenwel niets af aan de door het hof vastgestelde volstrekt onvoldoende regie die [verdachte] als eindverantwoordelijke had vanaf 09.00 uur tot aan het moment dat hij om 20.10 uur werd gewaarschuwd en aan het door het hof geconstateerde ontbreken van informed consent.
7.Causaliteit
8.Culpa
Daarmee staat naar het oordeel van het hof vast dat [verdachtes] handelen en nalaten zoals hiervoor overwogen, in strijd zijn met de eisen van goed hulpverlenerschap en in strijd met de eisen die aan een redelijk bekwaam zorgverlener gesteld kunnen worden.
Hetgeen overigens nog door de verdediging is aangevoerd maakt dit niet anders.
9.Samenloop tuchtrecht en strafrecht
10.Vormverzuim ex art. 359a Sv
hij op 5 mei 2009 te Hoorn, in de uitoefening van zijn beroep als gynaecoloog, belast met de eindverantwoordelijkheid voor de medische behandeling rond de bevalling van [moeder]