ECLI:NL:HR:2015:3079

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
13/04120
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aftrekbaarheid van na-indexatie bij overdracht van pensioenverplichting in vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aftrekbaarheid van een deel van de vergoeding voor de overdracht van een in eigen beheer gevormde pensioenverplichting. De belanghebbende, een vennootschap, had een pensioenregeling getroffen voor de directeur en had een pensioenvoorziening op haar balans gepassiveerd. Na de ingangsdatum werd het pensioen jaarlijks met drie procent verhoogd in verband met de stijging van lonen en prijzen, wat werd aangeduid als na-indexatie.

De belanghebbende heeft per 31 december 2005 de pensioenverplichting overgedragen aan een dochtervennootschap en bij het bepalen van de overnamevergoeding is rekening gehouden met de na-indexatie. Het Gerechtshof had geoordeeld dat het aan de na-indexatie toe te rekenen deel van de overnamevergoeding niet ten laste van de winst kon worden gebracht op basis van artikel 3.26, lid 1, van de Wet IB 2001. De belanghebbende was het hier niet mee eens en heeft cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat artikel 3.26, lid 1, Wet IB 2001 ook van toepassing is in gevallen waarin een pensioenverplichting tegen vergoeding wordt overgedragen aan een pensioenvennootschap. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het middel faalt en dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Het beroep in cassatie is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 13/04120
16 oktober 2015
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 17 juli 2013, nr. BK‑12/00368, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van Rechtbank te 's‑Gravenhage (nr. AWB 10/4660) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 18 december 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft een pensioenregeling getroffen ten behoeve van de directeur van een op de voet van artikel 15, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met haar gevoegde vennootschap. Zij heeft daartoe een pensioenvoorziening op haar balans gepassiveerd. Na de ingangsdatum wordt het pensioen jaarlijks met drie percent per jaar verhoogd in verband met de stijging van lonen en prijzen (hierna: de na-indexatie).
2.1.2.
Bij een met een andere, niet gevoegde, dochtervennootschap gesloten overeenkomst heeft belanghebbende per 31 december 2005 de pensioenverplichting overgedragen aan die dochtervennootschap. Bij het bepalen van de hoogte van de door die dochtervennootschap bedongen overnamevergoeding is rekening gehouden met de na-indexatie.
2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat op grond van het bepaalde in artikel 3.26, lid 1, Wet IB 2001 het aan de na-indexatie toe te rekenen deel van de overnamevergoeding niet ten laste van de winst kan worden gebracht. Het Hof heeft op grond van het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2003, nr. 37524, ECLI:NL:HR:2003:AE6404, BNB 2003/263, verworpen belanghebbendes standpunt dat toepassing van artikel 3.26, lid 1, Wet IB 2001 niet op haar plaats is omdat de pensioengerechtigde tot ten minste het bedrag van de met de na-indexatie verband houdende lasten eigen bijdragen aan belanghebbende heeft voldaan. Hiertegen richt zich het middel.
2.3.
Bij zijn hiervoor in 2.2 weergegeven oordelen is het Hof terecht ervan uitgegaan dat artikel 3.26 Wet IB 2001 ook van toepassing is in een geval als het onderhavige, waarin een pensioenverplichting tegen vergoeding wordt overgedragen aan een zogeheten pensioenvennootschap (zie HR 24 december 2010, nr. 09/03431, ECLI:NL:HR:2010:BM9247, BNB 2011/94). Die oordelen geven ook overigens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het middel faalt derhalve.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2015.