In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aftrekbaarheid van een deel van de vergoeding voor de overdracht van een in eigen beheer gevormde pensioenverplichting. De belanghebbende, een vennootschap, had een pensioenregeling getroffen voor de directeur en had een pensioenvoorziening op haar balans gepassiveerd. Na de ingangsdatum werd het pensioen jaarlijks met drie procent verhoogd in verband met de stijging van lonen en prijzen, wat werd aangeduid als na-indexatie.
De belanghebbende heeft per 31 december 2005 de pensioenverplichting overgedragen aan een dochtervennootschap en bij het bepalen van de overnamevergoeding is rekening gehouden met de na-indexatie. Het Gerechtshof had geoordeeld dat het aan de na-indexatie toe te rekenen deel van de overnamevergoeding niet ten laste van de winst kon worden gebracht op basis van artikel 3.26, lid 1, van de Wet IB 2001. De belanghebbende was het hier niet mee eens en heeft cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat artikel 3.26, lid 1, Wet IB 2001 ook van toepassing is in gevallen waarin een pensioenverplichting tegen vergoeding wordt overgedragen aan een pensioenvennootschap. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het middel faalt en dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Het beroep in cassatie is ongegrond verklaard.