ECLI:NL:HR:2015:3072

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
14/01323
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afzien van het horen van een niet verschenen getuige in cassatieprocedure

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, dat op 24 juli 2013 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1961, heeft beroep ingesteld tegen dit arrest, waarbij mr. R.J. Baumgardt als advocaat optreedt. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

De kern van de zaak betreft de klacht van de verdachte dat het Hof zonder uitdrukkelijke toestemming van de verdediging en de Advocaat-Generaal heeft afgezien van het horen van een niet verschenen getuige. Tijdens de terechtzitting op 16 januari 2013 had het Hof bevolen om deze getuige op te roepen, maar op de daaropvolgende zitting op 10 juli 2013 was de verdachte niet aanwezig en heeft het Hof kennelijk besloten om af te zien van de oproeping van de getuige. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof, gelet op artikel 331, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, ook zonder toestemming van de verdachte deze beslissing kon nemen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis. De Hoge Raad vermindert de geldboete naar € 9.750,-, subsidiair 84 dagen hechtenis, waarvan € 5.000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, en vernietigt de bestreden uitspraak enkel wat betreft de hoogte van de geldboete en de duur van de vervangende hechtenis.

Uitspraak

13 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/01323 E
DAZ/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 24 juli 2013, nummer 22/001353-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof zonder uitdrukkelijke toestemming van de verdediging en de Advocaat-Generaal bij het Hof heeft afgezien van het horen van een niet verschenen getuige.
2.2.
Ter terechtzitting van 16 januari 2013 heeft het Hof bevolen [getuige 1] als getuige op te roepen voor de nadere terechtzitting. Op de daarop volgende terechtzitting van 10 juli 2013, waarop de verdachte noch diens raadsman aanwezig was, heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. Het Hof heeft toen kennelijk afgezien van een nadere oproeping van de niet verschenen getuige [getuige 1] . Gelet op art. 331, tweede lid, Sv kon het Hof ook zonder de toestemming van de verdachte aldus beslissen (vgl. HR 19 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD2182, NJ 2001/161, rov. 4.3). Door de verdachte kan niet met vrucht worden geklaagd dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat de Advocaat-Generaal heeft ingestemd met het afzien van de nadere oproeping van die getuige.
Op het voorgaande stuit het middel af.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis, waarvan € 5.000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert de geldboete en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze € 9.750,-, subsidiair 84 dagen hechtenis, bedragen, waarvan € 5.000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 oktober 2015.