Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het vierde middel
5.Slotsom
6.Beslissing
13 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor het witwassen van geldbedragen die afkomstig zijn uit een misdrijf. De feiten zijn als volgt: op 12 en 13 september 2008 heeft de verdachte, samen met anderen, geldbedragen verworven en voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze bedragen afkomstig waren uit een misdrijf. De Hoge Raad behandelt de klacht van de verdachte die zich beroept op recente rechtspraak over de kwalificatie van het 'verwerven of voorhanden hebben' van geldbedragen die uit eigen misdrijf afkomstig zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring ook inhoudt dat de verdachte de vindplaats en de verplaatsing van de geldbedragen heeft verborgen en/of verhuld. Dit leidt tot de conclusie dat de klacht niet tot cassatie hoeft te leiden, omdat de verdachte onvoldoende belang heeft bij deze klacht. De Hoge Raad wijst ook op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 3 jaren en 9 maanden met 6 maanden. Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze naar 3 jaren en 3 maanden. Het beroep wordt voor het overige verworpen.