Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Beoordeling van de middelen voor het overige
5.Slotsom
6.Beslissing
13 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor het witwassen van geldbedragen die afkomstig zijn uit een misdrijf. De Hoge Raad behandelt de klacht van de verdachte die zich beroept op recente rechtspraak over de kwalificeerbaarheid van het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. De bewezenverklaring houdt in dat de verdachte samen met anderen geldbedragen heeft verworven en verborgen, terwijl zij wisten dat deze geldbedragen uit een misdrijf afkomstig waren. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen, waardoor de klacht niet tot cassatie leidt wegens het ontbreken van voldoende belang van de verdachte.
Daarnaast wordt er een klacht behandeld over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 3 jaren en 9 maanden met 6 maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak is gedaan op 13 oktober 2015.