Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
13 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 7 juli 2014 werd gedaan in een ontnemingszaak. De betrokkene, geboren in 1974, was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 51.481,82 aan de Staat wegens wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, maar het Hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep omdat hij geen bezwaren had geuit tegen de bestreden uitspraak. De raadsman van de betrokkene, mr. G.F. Schadd, had een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ingediend, maar dit verzoek werd door het Hof afgewezen. Het Hof oordeelde dat de betrokkene niet voldoende initiatief had genomen om contact op te nemen met zijn raadsman, wat voor zijn rekening en risico kwam. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling.
De Hoge Raad oordeelt dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding door het Hof niet kan worden gedragen door de door het Hof genoemde gronden. De Hoge Raad benadrukt dat bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding een zorgvuldige afweging moet worden gemaakt van de belangen van de betrokkene, de samenleving en de rechtspleging. Gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de raadsman niet ter zitting was verschenen door een misverstand, oordeelt de Hoge Raad dat het middel doel treft. De bestreden uitspraak wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling op het bestaande hoger beroep.