ECLI:NL:HR:2015:3026

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
14/03497
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot aanhouding in cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een verzoek tot aanhouding in het kader van een cassatieprocedure. De Hoge Raad behandelt het beroep van de verdachte tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 7 juli 2014 de verdachte niet-ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte was eerder door de Rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van 140 uren. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar het Hof verklaarde hem niet-ontvankelijk omdat hij geen bezwaren had geuit tegen het vonnis van de rechtbank. De raadsman van de verdachte, mr. G.F. Schadd, had een verzoek tot aanhouding ingediend, maar dit werd door het Hof afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat de gronden die het Hof heeft genoemd voor de afwijzing van het verzoek tot aanhouding niet voldoende zijn. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie en benadrukt het belang van de aanwezigheid van de verdachte en zijn recht op verdediging. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

13 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/03497
AGE/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 7 juli 2014, nummer 21/001007-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
De procesgang is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt geweest:
(i) de Rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte ter zake van de in het vonnis genoemde misdrijven veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis;
(ii) tegen dat vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld;
(iii) het Hof heeft de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat de verdachte geen schriftelijke of mondelinge bezwaren heeft opgegeven tegen het bestreden vonnis en het Hof ook zelf geen redenen heeft gezien die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken.
2.2.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verzoek afgewezen. Voormeld proces-verbaal houdt hieromtrent het volgende in:
"De raadsman van verdachte, mr. G.F. Schadd, advocaat te Arnhem, is evenmin verschenen.
De griffier heeft telefonisch contact gezocht met het kantoor van de raadsman. Blijkens mededeling van de secretaresse was de raadsman niet op het kantoor aanwezig. Voorts deelde zij mede dat zo spoedig mogelijk contact zal worden opgenomen met de raadsman en dat het hof nader zal worden bericht.
De voorzitter maakt melding van een aanhoudingsverzoek van de raadsman, welk verzoek zowel via de e-mail als telefonisch bij de bode is binnengekomen. Het via de e-mail binnengekomen aanhoudingsverzoek is aan dit proces-verbaal gehecht.
De advocaat-generaal voert het woord - zakelijk weergegeven -:
De dagvaarding van verdachte in hoger beroep is op 16 juni 2014 in persoon aan hem betekend en de secretaresse van de raadsman was akkoord met de geplande zittingsdatum. Kennelijk is geen initiatief van verdachte uitgegaan om contact op te nemen met zijn raadsman, hetgeen voor risico en rekening van verdachte dient te blijven. Het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen.
Het hof trekt zich terug voor het houden van beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen. De dagvaarding van verdachte in hoger beroep is op 16 juni 2014 in persoon aan veroordeelde betekend en op 20 mei 2014 is een afschrift van de dagvaarding aan de raadsman verstrekt. De secretaresse van de raadsman is bovendien akkoord gegaan met de geplande zittingsdatum. Gelet op deze omstandigheden zal het hof het aanhoudingsverzoek van de raadsman afwijzen."
2.2.3.
Blijkens voormeld proces-verbaal is vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten.
2.2.4.
Het onder 2.2.2 vermelde emailbericht houdt het volgende in:
"Hierbij bevestig ik ons telefoongesprek van hedenmorgen. Door een groot misverstand is mr. G.F. Schadd niet ter zitting verschenen.
Mr. G.F. Schadd was zeer zeker gemachtigd cliënt ter zitting bij te staan.
Excuses voor het hierdoor ontstane ongemak.
Vriendelijk verzoek ik u de zitting aan te houden voor een door u nader te bepalen tijdstip.
Namens mr G.F. Schadd,
hoogachtend,
[A]
secretaresse."
2.3.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht - waaronder begrepen het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde advocaat te doen verdedigen -, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld en in aanmerking genomen hetgeen door de raadsman aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de door het Hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek niet dragen.
2.5.
Het middel treft doel.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 oktober 2015.