Het thans in cassatie bestreden arrest houdt het volgende in:
"Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- het volgende in aanmerking genomen.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg gevorderd dat de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren.
De rechtbank Utrecht heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep geëist dat voor het geval het hof komt tot een vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde en tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde, de verdachte ter zake van het onder I meer subsidiair bewezenverklaarde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en zes maanden en voor de onder 2, 3, 4 primair en 6 bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van driejaren en zes maanden.
Daarbij heeft de advocaat-generaal gewezen op de zeer ernstige en onherstelbare gevolgen voor de nabestaanden van [slachtoffer 1] , de omstandigheid dat verdachte slechts een aantal weken na de dood van [slachtoffer 1] een gewapende overval heeft gepleegd en heeft geprobeerd om samen met een ander een gewapende overval op een woning te plegen, dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld en dat hij lange tijd geen openheid van zaken heeft willen geven. Nu de verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn persoon en weigert mee te werken aan gedragsdeskundig onderzoek dient volgens de advocaat-generaal reeds vanuit het oogpunt van preventie een zeer langdurige gevangenisstraf opgelegd te worden.
De verdediging heeft betoogd dat bij de straftoemeting rekening moet worden gehouden met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte. Volgens de verdediging is de nog zeer jonge verdachte een door zijn jeugd beschadigd persoon. Voorts heeft de verdediging als Strafverminderende factoren genoemd dat verdachte niet degene is geweest die heeft geschoten en dat [slachtoffer 1] zelf gewapend de confrontatie met verdachte en [medeverdachte] is aangegaan.
Het hof overweegt als volgt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, door op 13 januari 2008 te Utrecht samen met zijn mededader, [slachtoffer 1] met een opgelegd schot dood te schieten.
Alhoewel er verschillende mogelijke achterliggende scenario's de revue zijn gepasseerd (een conflict in verband met een mislukte drugs- of juist een ripdeal), is tijdens het onderzoek op de zitting niet duidelijk geworden wat nu het precieze motief voor dit schietincident is geweest.
Doodslag is een misdrijf dat algemeen wordt beschouwd als één van de ernstigste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht, nu het opzettelijk ontnemen van iemands leven een onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, is.
Dit feit maakt daarmee een diepe deuk in de rechtsorde.
De verdachte heeft de familieleden van het slachtoffer groot leed aangedaan.
Zijn verlies, de pijn en het verdriet over zijn gewelddadige dood zullen zij allen de rest van hun leven met zich moeten dragen.
Ook in de maatschappij leveren dergelijke feiten veel angst en onrust op.
Meerdere mensen die zich op 13 januari 2008 in de buurt van het incident bevonden zijn immers ongewild getuige geweest van het incident en weten dat daarbij iemand het leven heeft verloren. Zij hebben ofwel de medeverdachte zien schieten ofwel de afgevuurde schoten gehoord. De ervaring leert dat getuigen hiervan nog langdurig psychische schade kunnen ondervinden.
Blijkens het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 maart 2014 is de verdachte al eerder veroordeeld voor gewelddadige diefstallen en wapenbezit.
Ook is acht geslagen op de inhoud van de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte PBC-rapportage.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum van 15 jaar en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan, ondanks het tijdverloop, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof na te melden gevangenisstraf dan ook passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2]
(...)
Bepaling van de hoofdstraf op grond van het bepaalde in art. 423, vierde lid, Sv.
Nu het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk wordt vernietigd en daarbij één hoofdstraf werd opgelegd bij samenloop van meerdere misdrijven, moet het hof op grond van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, opnieuw de hoofdstraf bepalen voor de bij dat vonnis onder 2, 3, 4 primair en 6 bewezenverklaarde.
De hierna te melden straf is bepaald in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op depersoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, ondanks dat hij al eerder ter zake van al dan niet gewelddadige vermogensdelicten en wapenbezit tot straf is veroordeeld, wederom schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten, op grond waarvan het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden acht.
(...)
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaling hoofdstraf ten aanzien van de onder 2, 3, 4 primair en 6 bewezenverklaarde feiten. Bepaalt het gedeelte van de door de eerste rechter opgelegde straf, hetwelk geacht moet worden te zijn toegemeten voor de onder 2, 3, 4 primair en 6 bewezenverklaarde feiten op een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren. (...)"