Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 10 juni 2015, nr. 13/5161 TW, betreffende een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Toeslagenwet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een beslissing van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een uitspraak van 10 juni 2015, nr. 13/5161 TW, die betrekking heeft op een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Toeslagenwet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.