In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die betrekking heeft op de vermakelijkheidsretributie die door de gemeente Amsterdam is geheven voor de kwartalen van 1 januari 2005 tot en met 30 september 2009. De Hoge Raad heeft eerder uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam bevestigd voor de eerste tranche van de aangiften, maar de tweede tranche vernietigd.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij een middel is voorgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een verweerschrift ingediend en tevens een voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het incidentele beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het principale beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van het Hof leidt, waardoor het incidentele beroep vervalt.
De Hoge Raad heeft het middel van belanghebbende, dat betrekking had op de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat de procedure, gezien de complexiteit van de zaak, binnen een redelijke termijn is behandeld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.