ECLI:NL:HR:2015:2887

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
14/04078
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vermakelijkheidsretributie en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juli 2014, waarin de beroepen van belanghebbende ongegrond werden verklaard met betrekking tot de door haar betaalde vermakelijkheidsretributie aan de gemeente Amsterdam voor de kwartalen van 1 april 2007 tot en met 30 september 2009. De Hoge Raad had eerder, op 15 februari 2013, een arrest gewezen waarin de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

In het tweede geding in cassatie heeft belanghebbende een middel voorgesteld, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam een verweerschrift indiende en voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie instelde. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het incidentele beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het principale beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van het Hof leidt, waardoor het incidentele beroep vervalt. De Hoge Raad oordeelde dat de procedure, gezien de complexiteit van de zaak, binnen een redelijke termijn is behandeld. Het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de procedure niet onredelijk lang was.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015.

Uitspraak

2 oktober 2015
Nr. 14/04078
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 22 juli 2014, nrs. BK-13/00247 en 13/01705 tot en met 13/01713, betreffende de door belanghebbende voor de kwartalen in de periode van 1 april 2007 tot en met 30 september 2009 voldane bedragen aan vermakelijkheidsretributie aan de gemeente Amsterdam.

1.Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam is bij arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2013, nr. 12/01802, ECLI:NL:HR:2012:BZ1354, vernietigd met verwijzing naar het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam vernietigd en belanghebbendes beroepen ongegrond verklaard.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend. Het College heeft tevens (voorwaardelijk) incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Zij heeft tevens haar zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
Het College heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.

3.Beoordeling van het principale beroep in cassatie

3.1.
Het middel klaagt terecht over het uitblijven van een beslissing op belanghebbendes verzoek om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
Tot cassatie kan dit evenwel niet leiden. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de onderhavige procedure gelet op de ingewikkeldheid van de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld.
3.3.
Het middel kan voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel voor het overige niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het incidentele beroep

Aangezien het principale beroep niet tot vernietiging van ’s Hofs uitspraak leidt, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt het incidentele beroep derhalve.

5.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015.