Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
25 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De beschikking van het hof was eerder gegeven op 30 september 2014 en betrof de alimentatieverplichtingen van de man, die in deze procedure als verweerder optrad maar niet verschenen was. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland en het gerechtshof, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De vrouw had in cassatie klachten ingediend, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO), waaruit blijkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, E.B. Rank-Berenschot, strekte tot verwerping van het cassatieberoep. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door vice-president F.B. Bakels en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, V. van den Brink en T.H. Tanja-van den Broek, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.