ECLI:NL:HR:2015:2785

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
14/05425
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag tegen conservatoir beslag in strafzaak

In deze zaak gaat het om een beklag tegen een conservatoir beslag dat is gelegd op een geldbedrag van € 3.535,80 en op banktegoeden van de klager bij ABN AMRO Bank. De klager, geboren in 1945, heeft een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, die op 9 september 2014 het klaagschrift gegrond verklaarde. De Officier van Justitie heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking.

De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast. De Rechtbank heeft overwogen dat er aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van de klager bij een hennepplantage, maar heeft niet de juiste juridische maatstaven toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift. De Hoge Raad stelt vast dat de Rechtbank niet heeft onderzocht of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde en of er redenen waren om het beslag op te heffen.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De beslissing van de Hoge Raad is genomen op 22 september 2015, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van beklag tegen beslag in strafzaken, waarbij de juiste juridische maatstaven moeten worden toegepast.

Uitspraak

22 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/05425 B
LBS/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 september 2014, nummer RK 14/1005, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2.
De Rechtbank heeft het namens de klager ingediende klaagschrift, dat strekt tot teruggave van het onder de klager inbeslaggenomen geldbedrag van € 3.535,80 en tot opheffing van het op de banktegoeden van de klager gelegde derdenbeslag, gegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"In het dossier bevinden zich aanwijzingen die niet uitsluiten dat de belanghebbende enige betrokkenheid bij de hennepplantage heeft gehad zoals CIE-informatie, ontluchtingsgaten op zijn erf waar warme lucht uitkomt, het aantreffen van een hennepblaadje in zijn auto; in zijn nachtkastje een tang om een loodje van de elektrameter door te knippen en een loodje en in de loods achter zijn huis (waar hij maandelijks komt om zijn auto op te starten) en assimilatielampen. Verder heeft de politie gerelateerd dat de koolstoffilters en slakkenhuizen dermate groot zijn dat deze nooit door de ronding die nu toegang tot de hennepplantage geeft naar binnen kunnen zijn gebracht en was zichtbaar dat in het verleden de vloer uit de aan de belanghebbende in eigendom toebehorende en aan [betrokkene 1] verhuurde loods was gehaald. Nu de uitkomsten van het DNA onderzoek van in de hennepkwekerij in beslag genomen sporendragers nog niet bekend is, kan in dit stadium van het onderzoek worden gesteld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat uiteindelijk een veroordeling in deze zaak zal worden uitgesproken. In de stukken, zoals door het OM aan de rechtbank ter beschikking gesteld, ontbreekt iedere informatie over indicatoren voor meerdere oogsten. CIE-informatie alleen is hiervoor niet voldoende. Mogelijk heeft de rechtbank niet de beschikking over het volledige dossier, maar nu de zaak hiervoor al een keer is aangehouden, lijkt tijdnood - het beslag is al maanden geleden gelegd - geen reden te kunnen zijn om het dossier niet te verstrekken terwijl de vraag om het dossier bij de stukken te voegen evenmin als een totaal onverwacht verzoek kan worden beschouwd nu het onderliggende klaagschrift al meer dan twee maanden geleden is ingediend. Om deze reden zal de rechtbank niet wederom tot aanhouding overgaan.
Ook is het hoogst onwaarschijnlijk dat een veroordeling voor witwassen zal worden uitgesproken omdat klager een uitkering van de verzekeringsmaatschappij heeft ontvangen van € 625.580,00.
Het beklag van de belanghebbende zal daarom gegrond worden verklaard en een daarmee overeenkomende last tot teruggave zal worden gegeven. Tevens zal het conservatoir beslag op de rekeningen van de belanghebbende bij de ABN AMRO Bank worden opgeheven."
2.3.1.
Op grond van de stukken kan in cassatie ervan worden uitgegaan dat het geldbedrag van € 3.535,80 op de voet van art. 94 Sv in beslag is genomen en dat op de banktegoeden van de klager bij ABN AMRO Bank beslag is gelegd op de voet van art. 94a Sv.
2.3.2.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klaagster, als verdachte, een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.(Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.8, 2.9 en 2.14, NJ 2010/654.)
2.3.3.
Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt niet dat zij de in 2.3.2 uiteengezette maatstaven heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. Daarom is de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd.
2.3.4.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 september 2015.