Uitspraak
zetelende te Zaandam,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.De prejudiciële procedure
immediately after the arrestis onderzocht.
3.Beantwoording van de prejudiciële vragen
4.Beslissing
18 september 2015.
Hoge Raad
In deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, gedateerd 18 september 2015, worden vragen beantwoord met betrekking tot de rechtmatigheid van een last tot inbewaringstelling op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft de Gemeente Zaanstad, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd geoordeeld dat de last tot inbewaringstelling onrechtmatig was. De Hoge Raad behandelt de vragen die door het gerechtshof Amsterdam zijn gesteld over de voorwaarden waaronder een burgemeester een last tot inbewaringstelling kan geven en de gevolgen van een onrechtmatige last, met name de aansprakelijkheid van de gemeente voor schadevergoeding.
De Hoge Raad concludeert dat een last tot inbewaringstelling onrechtmatig is indien de betrokkene niet 'immediately after the arrest' is onderzocht door een psychiater. Dit is in strijd met de eisen van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de Wet Bopz. De Hoge Raad stelt verder dat de schadevergoeding die voortvloeit uit een onrechtmatige last tot inbewaringstelling ten laste komt van de gemeente, ongeacht of de burgemeester invloed had op het uitvoeren van het onderzoek door een psychiater.
De beslissing van de Hoge Raad biedt belangrijke richtlijnen voor de toepassing van de Wet Bopz en verduidelijkt de verantwoordelijkheden van de burgemeester bij het geven van een last tot inbewaringstelling. De Hoge Raad benadrukt dat de burgemeester ervoor moet zorgen dat de last alleen wordt gegeven indien voldaan is aan de wettelijke eisen, en dat de gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van een onrechtmatige last.