Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
10 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een einduitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van een persoon van Nederlandse nationaliteit aan de Verenigde Staten van Amerika. Het Hof had eerder de verzochte uitlevering ontoelaatbaar verklaard, waarbij het als uitgangspunt nam dat de bewijsmiddelen die door de Amerikaanse autoriteiten waren verzameld, niet op rechtmatige wijze waren verkregen. De verdediging stelde dat er bijzondere opsporingsmethoden waren gebruikt zonder bemoeienis van het lokale Openbaar Ministerie, wat in strijd zou zijn met de Nederlandse rechtsbeginselen, zoals het Tallon-criterium en de Salduz-waarborgen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had miskend dat de rechter die over de toelaatbaarheid van de uitlevering beslist, geen oordeel kan vellen over de rechtmatigheid van de bewijsgaring in de verzoekende staat. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Hof voor een herbeoordeling van de toelaatbaarheid van de uitlevering.