ECLI:NL:HR:2001:AB3324
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.M.M. Orie
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem, die op 2 januari 2001 de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika toelaatbaar had verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1961, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring 'Havenstraat' te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de opgeëiste persoon, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal Fokkens had geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de argumenten van de raadsman beoordeeld, die stelde dat de overgelegde stukken door de verzoekende staat ongenoegzaam waren, omdat deze geen inzicht gaven in de rechtmatigheid van de bewijsgaring. De Hoge Raad oordeelde dat het niet de taak van de rechter is om te oordelen over de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek of het daaruit voortvloeiende bewijsmateriaal. Dit oordeel is in lijn met de geldende rechtsprincipes, waarbij de rechter die over de toelaatbaarheid van de uitlevering beslist, geen oordeel kan vellen over de rechtmatigheid van het bewijs dat door de verzoekende staat is verkregen.
De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de door de verzoekende staat overgelegde stukken voldeden aan de eisen die het verdrag stelt. De Hoge Raad verwierp het beroep, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Het arrest werd uitgesproken door vice-president W.J.M. Davids, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en A.M.M. Orie, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.