ECLI:NL:HR:2015:268

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
12/05917
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kwalificatie van beroeps- of bedrijfsmatig handelen in hennepteelt en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het telen van hennep in een bedrijfspand. De Hoge Raad behandelt de klacht dat de bewezenverklaring van beroeps- of bedrijfsmatig handelen ten onrechte is gekwalificeerd als 'meermalen gepleegd'. De Hoge Raad oordeelt dat de verdediging onvoldoende belang heeft bij de klacht, gezien de opgelegde straf van twaalf maanden, die in verhouding staat tot de strafmaxima van de toepasselijke strafbepalingen. De verdachte heeft zich gedurende een langere periode beziggehouden met het op grote schaal telen van hennep, waarbij hij een faciliterende rol heeft gespeeld door het huren van het pand en het verzorgen van de betalingen. De Hoge Raad concludeert dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf tot elf maanden en een week. De overige klachten worden verworpen.

Uitspraak

10 februari 2015
Strafkamer
nr. S 12/05917
DAZ/ARA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 december 2012, nummer 23/002046-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de kwalificatie van feit 3 en tot verbetering daarvan, alsmede wat betreft de duur van de opgelegde straf en tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. De bestreden uitspraak
2.1.
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
- onder 3:
"hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 24 maart 2009 in de gemeente Heerhugowaard, in een bedrijfspand gelegen aan de [a-straat], meermalen tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld grote hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep."
- onder 5:
"hij in periode van 1 januari 2007 tot en met 24 maart 2009 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten hij, verdachte, en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] en andere personen en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk de misdrijven als omschreven in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het meerdere malen in de uitoefening van beroep of bedrijf tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk telen en/of bewerken van (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep."
2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde - door overneming in zoverre van de overwegingen van de Rechtbank - het volgende overwogen:
"Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
De op 24 maart 2009 in het bedrijfspand aan de [a-straat] in Heerhugowaard aangetroffen kwekerij was zeer professioneel ingericht. Er zijn 5.152 hennepplanten aangetroffen en 2.405 hennepstekken. In een bestelbus in het pand zijn nog eens 600 hennepstekken aangetroffen.
Uit onderzoek van monsters van de in beslag genomen planten en -stekken is gebleken dat het materiaal hennep betrof.
Gebleken is voorts dat de elektriciteit voor de hennepkwekerij door middel van het verbreken van de zegels van de aansluitkast en het aanleggen van een extra aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om werd betrokken.
Het pand is in 2007 bezichtigd met de makelaar door de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Vervolgens is een huurovereenkomst voor het pand gesloten tussen beheersmaatschappij [A] en de verdachte ingaande 1 oktober 2007. Bij de aanvang van het huurcontract was het de bedoeling dat er een hennepkwekerij zou worden gevestigd. De verdachte kreeg maandelijks contant geld van de medeverdachte [medeverdachte 3] om de huur en andere kosten van het pand te betalen. De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft aan de verdachte voorgesteld om een (vals) onderhuur contract op te maken voor het pand.
[medeverdachte 4] heeft samen met anderen de kwekerij opgebouwd. De kwekerij, althans een gedeelte daarvan, is vanaf eind 2007 in werking geweest. In de ten laste gelegde periode hebben, respectievelijk, [medeverdachte 7], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] voor de planten en het onderhoud van de kwekerij gezorgd. Ook [medeverdachte 1] heeft gedurende één dag onderhoudswerkzaamheden in de kwekerij verricht. De kweekbakken waren in vier series verdeeld en de series kwamen steeds na elkaar in bloei. Er was een leverancier van aarde, en gebruikte grond en afval werden ofwel gestort in een container, die door een derde werd opgehaald, ofwel door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in een aanhangwagen naar een afvalbedrijf in Amsterdam gebracht waar het door hen werd gestort.
De medeverdachte [medeverdachte 3] was verschillende keren aanwezig in de kwekerij. Tot het begin van 2009 was in de kwekerij een knipploeg actief die werd aangeduid als de "oude knipploeg", bestaande uit [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7] en [betrokkene 8]. Deze knipploeg werd gecoördineerd door [betrokkene 3].
Naar aanleiding van een conflict met de "oude knipploeg" heeft [medeverdachte 5] eind 2008/begin januari 2009 een nieuwe knipploeg geworven. Vanaf begin januari 2009 tot 24 maart 2009 zijn [betrokkene 9], [betrokkene 10] en [betrokkene 11] als knipsters aan het werk gegaan in de kwekerij. In maart 2009 kwam daar [betrokkene 12] bij. Zij werden aangeduid als de "nieuwe knipploeg".
De medeverdachte [medeverdachte 4] ging over het ontslag van personen. Tevens heeft hij aan de bij de kwekerij betrokken personen werktelefoons verschaft. [medeverdachte 5] had, in ieder geval in 2009, de dagelijkse leiding.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte een faciliterende rol heeft gespeeld ten aanzien van deze hennepkwekerij, te weten het huren van het bedrijfspand van de eigenaar en het fungeren als dekmantel. Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze rol niet slechts medeplichtigheid oplevert, maar leidt tot het aannemen van het medeplegen van het telen van hennep. Naar het oordeel van de rechtbank volgt namelijk uit de bewijsmiddelen dat er tussen de verdachte en zijn medeverdachten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de exploitatie van de hennepkwekerij. De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte, met zijn hiervoor omschreven rol, daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd."
2.3.
Het Hof heeft het onder 3 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd".
2.4.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. Het heeft omtrent de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"De verdachte heeft zich tezamen met anderen gedurende geruime tijd beziggehouden met het op grote schaal, bedrijfsmatig, telen van hennep in een bedrijfspand te Heerhugowaard, welke locatie door een mededader zelfs als zeer indrukwekkend wordt omschreven. Daarbij was sprake van een zeer professionele organisatie die enerzijds bestond uit personen die zich louter bezig hielden met de bewerking van de hennep, de zogenoemde "knipploegen" en anderzijds personen die zich bezig hielden met het oprichten, inrichten en het dagelijkse onderhoud van de plantages en het ronselen, vervoeren en inzetten van de knippers op de verschillende locaties.
De locaties waar de hennepkwekerijen en kniplocaties zich bevonden werd een legaal aanzien gegeven door deze in bedrijfspanden dan wel in woonhuizen te vestigen en te doen voorkomen alsof deze locaties ook als zodanig werden gebruikt.
De verdachte heeft de vestiging van een hennepkwekerij in een bedrijfspand te Heerhugowaard gefaciliteerd en een legaal aanzien gegeven door op zijn naam een huurovereenkomst voor het pand af te sluiten en zorg te dragen voor de betaling van de huur en de elektriciteit. Gedurende een langere periode is de verdachte door zijn betrokkenheid een onmisbare schakel geweest bij het in stand houden van de hennepkwekerij.
De verdachte heeft louter met het oog op financieel gewin gehandeld. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten en hasjiesj - kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten. De verdachte en zijn mededaders hebben zich voorts schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit door in de kwekerij de stroom die voor deze kwekerijen nodig was, buiten de meter om aan te leggen. Het op deze wijze betrekken van elektriciteit is maatschappelijk gezien laakbaar en brengt grote schade mee voor de energieleverancier."

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof het onder 3 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als "meermalen gepleegd".
4.2.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van de Opiumwet van belang:
- art. 3, aanhef en onder, B:
"Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
(...)
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren."
- art. 11, tweede en derde, lid:
"2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B (...) gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie."
4.3.
Vooropgesteld moet worden dat de rechter bij de vraag of sprake is van "in de uitoefening van een beroep of bedrijf" in de zin van art. 11, derde lid, Opiumwet - naast andere omstandigheden die kunnen duiden op grootschalig en professioneel handelen als bijvoorbeeld aan de orde in het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2756, NJ 2014/431 - mede kan betrekken of het opzettelijk telen en/of verwerken en/of bewerken respectievelijk afleveren en/of vervoeren van hennepplanten meermalen heeft plaatsgevonden.
Indien de rechter bij voormelde vraag heeft betrokken dat sprake is van - kort gezegd - meermalen telen, sluit die enkele omstandigheid niet uit dat zich voorts de situatie kan voordoen dat ook het "in de uitoefening van een beroep of bedrijf" handelen als bedoeld in art. 11, derde lid, Opiumwet, meermalen is gepleegd en dat op die grond wordt geoordeeld dat sprake is van op zichzelf staande handelingen die meer dan één misdrijf opleveren.
4.4.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof bij de in de bewezenverklaring - overeenkomstig de tenlastelegging - tot uitdrukking gebrachte omstandigheid dat sprake is van "in de uitoefening van een beroep of bedrijf" in de zin van art. 11, derde lid, Opiumwet mede betrokken dat het opzettelijk telen van hennepplanten meermalen heeft plaatsgevonden.
Nu de bestreden uitspraak niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde sprake is van op zichzelf staande handelingen in de uitoefening van een beroep of bedrijf die meer dan één misdrijf opleveren, heeft het Hof ten onrechte aan de kwalificatie "meermalen gepleegd" toegevoegd.
4.5.
In art. 80a RO is bepaald dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard op de grond dat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarom mag in gevallen waarin dat belang niet evident is, van de verdediging in redelijkheid worden verlangd dat zij in de cassatieschriftuur een toelichting geeft met betrekking tot het belang bij haar klacht.
Alle door het Hof toegepaste strafbepalingen bevatten een strafbedreiging met onder meer een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Ingevolge art. 57, tweede lid, Sr is te dezen het wettelijk strafmaximum, voor zover het een gevangenisstraf betreft, acht jaren gevangenisstraf. Gelet hierop en in aanmerking genomen de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden en 's Hofs motivering van die straf, is het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident. In aanmerking genomen dat de schriftuur niet een toelichting met betrekking tot dit belang bevat - de stelling dat "een ongebreidelde cumulatie van strafoplegging dreigt" is daartoe niet genoegzaam - mist de verdachte een voldoende rechtens te respecteren belang bij zijn klacht in cassatie.
4.6.
Het middel kan niet tot cassatie leiden.

5.Beoordeling van het derde middel

5.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
5.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden.

6.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en een week beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 februari 2015.