Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 september 2013 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1957. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door de advocaten mr. G.J.M.E. de Bont en mr. J.M. Sitsen, beiden werkzaam in Amsterdam. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft op 10 februari 2015 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij ook de waarnemend griffier E. Schnetz aanwezig was. De zaak betreft de toepassing van de inkeerregeling zoals vastgelegd in artikel 69, tweede en derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), en de bijzondere vervolgingsuitsluitingsgrond die hieraan is verbonden. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de toepassing van deze regeling in strafzaken.