Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
15 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1960, in cassatie is gegaan tegen de uitspraak van het Hof van 22 januari 2014. De advocaat van de betrokkene, mr. F.P. Slewe, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat is gehecht aan het arrest. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel een kennelijke misslag heeft gemaakt. Het totaal van de onder de post "Andere uitgaven" weergegeven bedragen was ten onrechte vastgesteld op fl. 1.658.021,78 in plaats van fl. 1.495.051,69. Na correctie van deze misslag is het totale bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op fl. 1.824.766,21, omgerekend € 828.042,69. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat er een bedrag van € 15.000,- in mindering moet worden gebracht wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat leidt tot een verplichting tot betaling aan de Staat van € 813.000,-.
De Hoge Raad benadrukt dat een kennelijke misslag als deze zich bij uitstek leent voor herstel door het Hof zelf, omdat het gaat om een onmiddellijk kenbare fout. Dit herstel verdient de voorkeur, omdat het zorgt voor duidelijkheid omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 813.000,-.