ECLI:NL:HR:2015:257

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
14/04181
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie in het belang der wet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang der wet betreffende de niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie in hoger beroep tegen schorsing voorlopige hechtenis

Op 10 februari 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, met zaaknummer 14/04181. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank Haarlem, die een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte had toegewezen. De Hoge Raad oordeelt dat, gelet op artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering, de Officier van Justitie geen afzonderlijk hoger beroep kan instellen tegen de beschikking van de Rechtbank, ook niet als deze ten onrechte in de vorm van een beschikking is gegeven. De beslissing van de rechtbank, die op 21 april 2011 werd genomen, was een beslissing die op de terechtzitting had moeten worden genomen, en niet als een beschikking had moeten worden aangemerkt. Dit betekent dat er geen hoger beroep openstaat voor de Officier van Justitie, omdat artikel 406, eerste lid, Sv bepaalt dat hoger beroep tegen vonnissen die geen einduitspraak zijn, slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak is toegestaan. De Hoge Raad bevestigt dat de Officier van Justitie terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep, en dat de rechtbank haar beslissing ten onrechte als een beschikking heeft geformuleerd. De Hoge Raad benadrukt dat het gebruikelijk en wenselijk is om mondeling gegeven beslissingen tot schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis schriftelijk vast te leggen, maar dat dit niet kan worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 138 Sv. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof.

Uitspraak

10 februari 2015
Strafkamer
nr. 14/04181 CW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam, nummer 15/740177-09, van 22 juni 2011 in de zaak van:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.De bestreden beschikking

Bij de bestreden beschikking heeft het Hof de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de beslissing van de Rechtbank Haarlem houdende toewijzing van het ter terechtzitting gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

2.Het cassatieberoep

De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.

3.Wettelijk kader

3.1.
De navolgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- art. 21, eerste lid, Sv:
"In alle gevallen waarin niet de beslissing door het rechterlijk college op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen, geschiedt de behandeling door de raadkamer. Echter geschieden op de terechtzitting onderzoek en beslissing omtrent alle vorderingen, verzoeken of voordrachten, aldaar gedaan."
- art. 87, eerste lid, Sv:
"Tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris of van de rechtbank tot schorsing, of tot wijziging van een beslissing tot schorsing, staat voor de officier van justitie uiterlijk veertien dagen daarna hoger beroep bij de rechtbank, onderscheidenlijk het gerechtshof, open."
- art. 138 Sv:
"Worden verstaan:
onder beschikkingen de niet op de terechtzitting gegeven beslissingen;
onder rechterlijke beslissingen zowel de beschikkingen van een rechter als de uitspraken;
onder uitspraken de op de terechtzitting gegeven beslissingen;
onder einduitspraken de uitspraken tot schorsing der vervolging of tot verklaring van onbevoegdheid, niet-ontvankelijkheid of nietigheid van dagvaarding, en die welke na afloop van het geheele onderzoek op de terechtzitting over de zaak worden gedaan."
- art. 406 Sv:
"1. Tegen vonnissen die geen einduitspraken zijn, is het hoger beroep slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak toegelaten.
2. Het eerste lid is niet van toepassing in het geval dat hoger beroep wordt aangetekend tegen het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming en tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming."

4.Beoordeling van het middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof de Officier van Justitie, gelet op het bepaalde in art. 87, eerste lid, Sv, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
4.2.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"2.3 In de zaak tegen de verdachte heeft de rechtbank op 11 februari 2011 een zogenaamde regiezitting gehouden, naar aanleiding waarvan de rechtbank een groot aantal onderzoekswensen van de verdediging heeft gehonoreerd. Het onderzoek ter terechtzitting is toen geschorst tot 19 april 2011.
2.4
Ter terechtzitting van 19 april 2011 heeft de voorzitter van de rechtbank medegedeeld dat, in verband met de voor het nadere onderzoek benodigde tijd, de inhoudelijke behandeling van de zaken tegen de verdachte en medeverdachten eerst vanaf januari 2012 zal kunnen plaatsvinden. Ter terechtzitting heeft de raadsman vervolgens primair opheffing, subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte verzocht. De officier van justitie heeft zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet. De voorzitter van de rechtbank heeft medegedeeld dat de beslissing op het verzoek uiterlijk op vrijdag 22 april 2011 zal worden genomen en afzonderlijk zal worden geminuteerd. Daarop is het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst, waarbij de uiterste termijn waarbinnen het onderzoek op de terechtzitting diende te worden hervat - indien de verdachte alsdan nog gedetineerd zou zijn voor de onderhavige zaak - is gesteld op drie maanden.
2.5
Op 21 april 2011 heeft de rechtbank een als beschikking aangeduide beslissing gegeven, waarin het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis is afgewezen en het verzoek tot schorsing - onder in de beslissing vermelde voorwaarden - is toegewezen.
2.6
Ter terechtzitting van het hof in raadkamer heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank, conform haar bewoordingen, een beschikking is en dat daartegen op de voet van artikel 87 Sv voor de officier van justitie hoger beroep openstaat.
2.7
Het hof volgt de advocaat-generaal niet in die opvatting.
Ingevolge het bepaalde in artikel 21 lid 1 Sv geschieden op de terechtzitting onderzoek en beslissing omtrent alle vorderingen, verzoeken of voordrachten, aldaar gedaan. Op het verzoek van de raadsman tot opheffing subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis, gedaan ter terechtzitting van 19 april 2011, had mitsdien ter terechtzitting uitspraak moeten worden gedaan.
2.8
Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat het onderzoek ter terechtzitting, dat ter terechtzitting van 19 april 2011 voor onbepaalde tijd was geschorst, op 21 april 2011, in verband met de te geven beslissing waarvan beroep, is voortgezet. De beslissing waarvan beroep vermeldt niet dat deze ter terechtzitting is uitgesproken. Wel is daarin vermeld dat de beslissing een beschikking is, hetgeen - naar luid van artikel 138 Sv - zou meebrengen dat de beslissing niet op de terechtzitting gegeven is.
2.9
Indien de beslissing van de rechtbank, zoals artikel 21 lid 1 Sv voorschrijft, moet worden beschouwd als een ter terechtzitting gegeven beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis, staat ingevolge het bepaalde in artikel 406 lid 1 Sv geen hoger beroep open. Dit artikel laat immers hoger beroep tegen vonnissen die geen einduitspraak zijn slechts toe, gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak. Lid 2 van dat artikel noemt daarop een aantal uitzonderingen, maar daaronder is de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet begrepen. Waar geen hoger beroep openstaat, kan de officier van justitie daarin niet worden ontvangen.
2.1
Indien de beslissing van de rechtbank moet worden beschouwd als een beschikking heeft de rechtbank de beslissing, gelet op het hierboven overwogene, ten onrechte die vorm gegeven. Dat de rechtbank haar beslissing ten onrechte heeft neergelegd in een beschikking behoort niet tot gevolg te hebben dat het openbaar ministerie de beslissing in hoger beroep inhoudelijk kan laten herbeoordelen. Dat zou in strijd zijn met het wettelijke systeem van rechtsmiddelen en met de eisen van een goede procesorde. Ook in dit geval kan mitsdien de officier van justitie niet in het hoger beroep worden ontvangen.
2.11
De slotsom is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep."
4.3.
Ingevolge art. 21, eerste lid, Sv moet op een ter terechtzitting gedaan verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis op de terechtzitting worden beslist. Een dergelijke beslissing kan niet worden aangemerkt als een beschikking. Tegen een op de terechtzitting in eerste aanleg gegeven beslissing staat op grond van art. 406 Sv voor de officier van justitie hoger beroep slechts open gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak. Die wettelijke regeling laat immers geen ruimte om meer uitzonderingen te maken dan in het tweede lid van art. 406 Sv zijn voorzien (vgl. het heden uitgesproken arrest van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2015:247).
Aan het voorschrift van art. 406, eerste lid, Sv kan geen afbreuk worden gedaan doordat, zoals in het onderhavige geval, op een op de terechtzitting gedaan verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis nadien bij als 'beschikking' aangemerkte afzonderlijke beslissing is beslist tot toewijzing daarvan.
Het Hof heeft de Officier van Justitie dus terecht niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
4.4.
Het middel faalt.
4.5.
Opmerking verdient nog het volgende. Met het oog op de tenuitvoerlegging van een op de terechtzitting mondeling gegeven en in het proces-verbaal aangetekende beslissing tot schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis is het in de praktijk gebruikelijk en wordt het wenselijk geacht deze beslissing ook afzonderlijk te minuteren. Geen rechtsregel verzet zich daartegen. Zo een schriftelijke vastlegging kan niet worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in art. 138 Sv.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, de vice-president W.A.M. van Schendel, de raadsheren J.P. Balkema, Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 februari 2015.
Mr. Balkema en mr. Van de Griend zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.