In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de fiscale classificatie van iPads die door een mediaonderneming aan haar werknemers zijn verstrekt. De centrale vraag was of deze iPads onder de wettelijke categorieën van 'telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen' of 'computers en dergelijke apparatuur' vallen, zoals gedefinieerd in de Wet op de loonbelasting 1964.
De belanghebbende, een mediaonderneming, had in december 2010 iPads ter waarde van € 699 aan haar werknemers verstrekt. De werknemers gebruikten de iPads voor zakelijke doeleinden, maar minder dan 90% van de tijd. Het Hof had geoordeeld dat de iPads moesten worden ingedeeld als communicatiemiddelen, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet juist was. De Hoge Raad stelde vast dat de iPads, gezien hun gebruiksmogelijkheden, ook kenmerken van computers vertonen en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om ze uitsluitend als communicatiemiddel te classificeren.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, die had geoordeeld dat de iPads onder de categorie 'computers en dergelijke apparatuur' vallen. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de fiscale behandeling van dergelijke apparatuur in de loonbelasting, aangezien het de noodzaak benadrukt om apparaten correct te classificeren op basis van hun functionaliteit en gebruik.