In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verzoek om veroordeling in de proceskosten en een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, alsook een verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De uitspraak van het Gerechtshof dateert van 24 september 2014 en betreft het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering vereist is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren C. Schaap en Th. Groeneveld, en is in het openbaar uitgesproken. Tevens is bepaald dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 122 aan hem wordt teruggegeven in verband met de samenhang met een andere zaak.