In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 september 2014, nr. BK-13/01389. De zaak betreft de onroerende zaakbelastingen van de gemeente Leiderdorp voor het jaar 2010, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. Belanghebbende heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 11/4483) en heeft daarnaast verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, alsook om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De klachten die door belanghebbende zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven.
De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet worden verhaald op de verliezende partij. Het arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en Th. Groeneveld, en is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2015.