Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
8 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 28 april 2014 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M. Rotgans, advocaat te Utrecht. In de schriftelijke verdediging zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht en daar deel van uitmaken. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat inhoudt dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde middelen niet voldoende zijn om het eerdere oordeel van het Gerechtshof te herzien.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 8 september 2015. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.