ECLI:NL:HR:2015:2457

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
14/05393
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over partiële verjaring in economische strafzaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 11 februari 2014 uitspraak deed in een economische strafzaak. De verdachte, geboren in 1945, was eerder vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, maar werd wel veroordeeld voor het meer subsidiair tenlastegelegde, namelijk 'medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 30h van de Wet op de Kansspelen'. De straf bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld na een eerdere terugwijzing in 2011. De advocaat van de verdachte, mr. D.J.P. van Barneveld, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor de beslissingen die betrekking hebben op het meer subsidiair tenlastegelegde, voor zover dat feit vóór 6 oktober 2003 is begaan. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld dat het meer subsidiair tenlastegelegde gedeeltelijk is verjaard, maar dat dit geen invloed heeft op de kwalificatie van de feiten of de opgelegde straffen. De verdachte had onvoldoende belang bij ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en de uitspraak is gedaan op 1 september 2015.

Uitspraak

1 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/05393 E
IF/ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Economische Kamer, van 11 februari 2014, nummer 21/002720-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945.

1.De bestreden uitspraak

Na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3968, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, bij arrest van 11 februari 2014 - met vernietiging van het vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank Almelo van 10 april 2008 - het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, doch het bewezenverklaarde niet strafbaar verklaard en de verdachte te dier zake ontslagen van alle rechtsvervolging, de verdachte vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde en de verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde "medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 30h van de Wet op de Kansspelen, opzettelijk begaan" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.

2.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde, voor zover dat is begaan vóór 6 oktober 2003, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Economische Politierechter is vernietigd, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging van dat feit voor zover dat is begaan vóór 6 oktober 2003 en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op grond van hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 31 tot en met 33 [1] is de Hoge Raad van oordeel dat het meer subsidiair tenlastegelegde gedeeltelijk - te weten voor zover dit zou zijn begaan tot twaalf jaar vóór de uitspraak van dit arrest, derhalve tot 1 september 2003 - is verjaard. Nu de bewezenverklaring de periode van 12 juni 2003 tot en met 18 maart 2005 betreft, de partiële verjaring geen invloed heeft op de kwalificatie en voor vermindering van de opgelegde straffen onvoldoende grond bestaat, aangezien de aard en de ernst van hetgeen overigens is bewezenverklaard niet worden aangetast door bedoelde partiële verjaring, heeft de verdachte onvoldoende belang bij ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak op dit punt.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 september 2015.

Voetnoten

1.De Hoge Raad leest art. 31, eerste lid, Wet op de kansspelen als art. 36, eerste lid, van die wet.