Uitspraak
1.De bestreden uitspraak
2.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
5.Beslissing
1 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 11 februari 2014 uitspraak deed in een economische strafzaak. De verdachte, geboren in 1945, was eerder vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, maar werd wel veroordeeld voor het meer subsidiair tenlastegelegde, namelijk 'medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 30h van de Wet op de Kansspelen'. De straf bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld na een eerdere terugwijzing in 2011. De advocaat van de verdachte, mr. D.J.P. van Barneveld, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor de beslissingen die betrekking hebben op het meer subsidiair tenlastegelegde, voor zover dat feit vóór 6 oktober 2003 is begaan. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld dat het meer subsidiair tenlastegelegde gedeeltelijk is verjaard, maar dat dit geen invloed heeft op de kwalificatie van de feiten of de opgelegde straffen. De verdachte had onvoldoende belang bij ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en de uitspraak is gedaan op 1 september 2015.