In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een hoger beroep dat was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, die op haar beurt betrekking had op een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, genomen op basis van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep had op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in deze kwestie, met nummer 13/6067 WWB.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast is het middel dat in cassatie is voorgesteld, klaarblijkelijk niet geschikt om tot cassatie te leiden. De Hoge Raad heeft zich hierbij gebaseerd op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en heeft de Procureur-Generaal gehoord.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, waarbij ook de waarnemend griffier F. Treuren aanwezig was. De Hoge Raad heeft daarmee de eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigd en het cassatieberoep van de belanghebbende verworpen.