In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een informatiebeschikking die was genomen op basis van artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Rechtbank Den Haag had eerder de beschikking vernietigd, maar het hoger beroep van de Inspecteur werd niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de vernietiging in stand bleef.
Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Aangezien de bestreden beschikking door de Rechtbank was vernietigd en het hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk was verklaard, kon het beroep in cassatie van belanghebbende niet leiden tot een gunstiger resultaat voor haar.
Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het belang ontbrak. Tevens heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2015.