Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 23 december 2013, met nummer 22/000093-12. De verdachte, geboren in 1984, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. J. Kuijper, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De schriftelijke toelichting van de advocaat is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsvrouwe schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 3 februari 2015 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, samen met de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster.