Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die niet tijdig door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend. De Hoge Raad heeft op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 juni 2013. De verdachte, geboren in 1977, heeft het beroep ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of de verdachte ontvankelijk was in het beroep. Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur heeft ingediend, is niet voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.